Door: Tim Duyff
Een tweede Cruijff. Wie dat stempel opgedrukt krijgt, zal naast trots de loden last voelen te moeten voldoen aan een haast mythisch ideaal. Is het daarom dat de grote voetbaltalenten Sjoerd Ruiter (1951), Ton Blanker (1960) en Nordin van Schuppen (1969) het niet gehaald hebben? Nee, dat is slechts een deel van het verhaal. In dertien portretten – in geschrifte en in foto – geeft freelance journalist Rik Planting in Leerschool Ajax een beeld van de wereldberoemde jeugdopleiding van Ajax en van de spelers die het soms wel, maar iets vaker net niet gehaald hebben. Aandacht voor de winnaar is gewoon, maar juist de belangstelling voor degenen die ondanks hun onmiskenbare talent verstoken bleven van de roem, de prijzen, het grote geld, en de volle stadions, maakt dit boek zo bijzonder. Planting weet de verhalen mooi en indringend op te schrijven.
Mentale hardheid
Talent alleen is niet genoeg, dat blijkt weer overduidelijk. Mentale hardheid, de wil om te winnen, zijn minstens zo bepalend voor succes. Een beperkt talent met een voorbeeldige instelling kan slagen, omgekeerd is dat oneindig veel moeilijker. En dat is wrang voor wie liever een goede voetballer dan een noeste bikkelaar ziet.
Die hardheid en een grote mate van uniformiteit – er is geen ruimte voor frivoliteiten – wordt door de Ajax-jeugdtrainers met overtuiging gepropageerd. Scheldend en tierend, kun je wel zeggen. Paul ten Kortenaar (1946) liet de scheldkanonnades stoïcijns over zich heengaan, maar jongens als Ruiter en Dave Markus (1968) gingen er zwaar onder gebukt, en vooral: ze verloren het plezier in het voetbal. Van het ene op het andere moment – ze zijn net 17 of 20 – houden ze ermee op. Geen zin meer: weg van de angst, het militarisme, de kleedkamerhumor, weg van de afstompende eenzijdigheid. Ze zijn anders. Zoals de latere gitarist Harry Sacksioni (1950) zegt: gevoeliger, subtieler. `De jongens bij wie ik hetzelfde meende te herkennen, zijn vroeg of laat allemaal bij Ajax weggegaan.’ En de jongens die wel tot het eerste elftal van Ajax doordringen, krijgen te maken met het zogenaamde professionalisme van de arrivés. Zoals van de onverzettelijke en licht ontvlambare Deen Sören Lerby, die Blanker tot vervelens toe toevoegde dat hij een `aikenwaize klootzak’ was.
Behalve talent, mentale hardheid, en een dikke huid, blijkt er nog een factor van belang bij de onzekere klim naar de top: een stabiele thuissituatie. De afvallers ontberen die vaak. Vaak is er sprake van een internaat, een gebroken gezin, een vader op de grote vaart, of ouders die totaal geen belangstelling tonen voor het voetbal van hun zoon. Misschien was het warme nest waaruit Dennis Bergkamp kwam wel de redding van dit schuchtere talent. Markus herkende in Bergkamp de bredere blik. Met hem kon Markus eindelijk eens over iets anders praten dan over `voetbal en lekkere wijven’.
Johan Cruijff
Markus, maar ook anderen die met hem in aanraking zijn gekomen, roemen eensgezind Johan Cruijff. Niet alleen als voetballer, maar ook als trainer blijkt Cruijff buitengewoon. Met simpele aanwijzingen is hij in staat spelers echt iets bij te brengen. Wie hem niet als trainer heeft meegemaakt, heeft het gevoel iets gemist te hebben. Misschien wel een carrière. Cruijffs werkwijze is voor Markus een openbaring: `Ik was gewend dat trainers schreeuwend en vloekend te keer gingen. Cruijffs benadering was rustig, positief, persoonlijk, eerlijk.’
Een van de dertien portretten is dat van psychiater Roelof Zeven, die rond 1970 vier jaar lang deel uitmaakte van het medisch-psychologisch begeleidingsteam van Ajax. Geen luxe, want volgens Zeven is angst een kenmerk van topsport. Angst die alleen bezworen kon worden door een keur aan rituelen. En dus speelde Gerrie Mühren alle Europacup-wedstrijden in de onderbroek van Sjaak Swart. `Topsport is één grote onbestemde en ongekende angst.’
De waarde van Ajax’ jeugdopleiding is onomstotelijk bewezen, maar niet iedereen past in dit zeer selectieve systeem. Plantings boek is ook een eerbetoon aan hen wier talent nooit tot volle wasdom kwam. Velen worstelen nog dagelijks met die gemiste kans. Dave Markus ging na zijn vertrek bij Ajax de PABO doen en gaat nu iedere dag fluitend naar zijn basisschool, maar hij is een uitzondering. Bij Van Schuppen overheerst nog steeds de teleurstelling: ,,Ik had iets geweldigs groots voor me liggen en ben geëindigd met niets.’ En ook bij Sjoerd Ruiter is er naast de berusting vooral spijt. ,,Het is de teleurstelling van mijn leven.’
Rik Planting: Leerschool Ajax. Thomas Rap, 172 blz. fl.39,90